DUISTERE MANNEN

eBook Tegenwicht

Enthousiast – de verhalen brandden op haar lippen – stormde ze naar binnen. Het was er druk, zoals gewoonlijk. Campinggasten checkten in of uit, vroegen om folders of mopperden over onbenulligheden. Mama was met een leverancier in gesprek, vader telefoneerde in het kantoor achter de receptie. Gestreste stagiaires renden rond zonder haar op te merken. Ze propte haar vetkrijttekening zo onbeheerst in de overvolle vuilnisbak dat de ijscowikkels eruit vlogen. Een blikje viel kletterend op de grond. Toen ze het wegschopte liet het een dun spoortje cola na. ‘Boeiend!’ Ze liep driftig weer naar de deur en voelde plots twee armen om haar heen.
‘Hé, klein meisje, wat een haast. Was het leuk? Mag ik je tekening niet zien?’

Een, in Cynthia’s ogen, ongelooflijk knappe man grijnsde breed naar haar en zijn sterke armen tilden haar op de balie. Hij streek het dikke papier weer glad. Cynthia straalde alweer, ze kletste honderduit. Ze verafgoodde hem. Hij luisterde naar haar met een brede glimlach om zijn mond. Haar vader keek door de glazen scheidingswand en legde, nors kijkend als altijd, bezwerend zijn vinger op zijn lippen. Onzichtbaar voor de ogen van zijn baas trok haar vaders assistent een gezicht naar haar. 
‘Niets van aantrekken. Iedereen is hier met vakantie,’ fluisterde hij met een ondeugende blik en gaf haar een knipoog. Hij tilde haar, alsof ze niets woog, hoog boven zijn hoofd. Over zijn schouder zag ze hoe mama haar broertje uit de wandelwagen tilde, kuste en tegen haar borst drukte. Arjan nam drie ferme passen en zette haar met een zwaai buiten de deur. Hij tikte haar plagerig op haar neus en vouwde haar vingers om iets hards. 
‘Hop, snel weer terug naar de animatie, kleine schat. Ze zullen je vast al zoeken. Ik hang je tekening straks op het prikbord. Oké?’ Hij blies haar een kushand toe. Haar hand omklemde een rolletje drop. 

***

Haar man ligt naast haar, plat op zijn rug. Zijn ogen zijn wijd open, maar hij geeft geen antwoord als ze vraagt of hij wakker is. In het zwakke maanlicht lijkt zijn schedel een heel stuk te missen. Donkere vlekken tekenen zich af op zijn kussen. Grillige vormen die gestaag groter worden.

‘Wat maken die lui daarbuiten een herrie, hè? Gewoon negeren, hoor. Ik droomde alweer over Arjan, lief. Ik was een jaar of acht. Negen misschien. Wat was ik dol op hem. Mijn moeder was altijd druk, de camping, de gasten. Mijn broertje leefde toen nog. Mijn vader en Arjan lagen elkaar niet zo best, dat weet je. Was hij het? Wat denk jij? Zou hij het gedaan kunnen hebben?’ Ze grinnikt. ‘Ik weet heus dat jij beter weet. Maar dat maakt niets uit. Het gaat erom wat anderen denken. Ik kan hem toch gewoon de schuld geven? Want Arjan was er altijd. Als ik uit school kwam of in het weekend uit was geweest. Achteraf lijkt het wel of hij onafgebroken aan het werk was. Hij lachte om mijn verhalen, mopperde op mijn onvoldoendes, keurde mijn vriendjes. Hij was tien keer meer mijn vader dan mijn vader, als je snapt wat ik bedoel. Ik vertelde hem werkelijk alles. Ik mis hem. Ik weet het, ik zeg het vaker. Wat fijn dat je nu wél naar me luistert. Lief…?’ 

Ze glimlacht en streelt zijn haar. Verbaasd kijkt ze naar haar plakkerige vingers. 
‘O, ja.’ Ze bijt op haar lip. ‘Dat driftige heb ik misschien van hem, van pa.’ Met een trage beweging veegt ze haar hand af aan het onderlaken. Ze lijkt er met haar gedachten niet bij. ‘Mama sloofde de hele dag, maar nooit was het naar zijn zin. Weet je, Arjan adoreerde haar. Hij deed zijn best haar wat werk uit handen te nemen en haar te beschermen tegen de vaak zo onverwacht opvlammende woede van mijn vader. Nooit heeft hij haar anders dan ‘mevrouw’ genoemd, maar hij had haar innig lief. Toen pa later lichamelijke mishandeling aan zijn eeuwige verwijten toevoegde, was de maat vol.’ 

Ze draait zich op haar andere zij. De gestreepte pyjama lijkt veel te groot voor de oude man in de stoel naast haar bed. Zijn magere armen, te ruim in hun vel, rusten breekbaar op zijn bovenbenen. Zijn knokige vingers heeft hij in elkaar gevlochten.

‘Hallo, Arjan. Daar ben je eindelijk! Weet je dat ik jou nog nooit in pyjama heb gezien. O, jawel. Eén keer. Die ene keer. Zo stom was dat. Het paste niet. Een man als jij…’ 
Ze steekt haar hand in de lucht. ‘Ze zeggen steeds dat je dood bent.’ Ontkennend schudt ze haar uitgestoken wijsvinger. ‘Zie je nou wel. Niet dus. En dan zeggen ze dat ík gestoord ben. Hoe gaat…’

‘We lagen elkaar niet zo best, zei je, Cin? Meisje, ik haatte hem. Het door hem jaar na jaar gevoede schuldgevoel vernietigde je moeder. Er bleef niets meer van haar over. En die stemmen in jouw hoofd? Ook daar is je vader de oorzaak van. Daarvoor moet je echt terug naar je arts,’ zegt hij zó zacht dat ze zich voorover moet buigen om hem te kunnen verstaan. ‘Hij heeft het jou ook aangerekend. Natuurlijk, jij liet het traphekje open staan, hij viel, zijn schedeltje, zoveel bloed…’ Hij zucht. ‘Maar dat deed je toch niet met opzet? De verantwoording was te groot voor een meisje van tien.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Maar Cin, je mag niet meer zo slaan. Echt niet, lieverd. Niet meer doen.’
‘Zijn verdiende loon! We kwamen er toch mee weg, Arjan?’
Intens verdrietig haalt hij zijn schouders op. Hij moet wel heel zwak zijn, bedenkt ze, anders zou hij vast tekeer zijn gegaan. Met een stem als van een bootwerker. 
‘Het was verkeerd wat ik deed. Jouw driftbuien werden steeds erger. Je had hulp nodig. Ik vond dat ik de waarheid moest gaan vertellen. Ik wachtte te lang…’‘Stil, Arjan. Jou trof geen blaam. Ik weet toch dat je mij wilde beschermen. Maar je snapt toch dat ik niet weer opgesloten wilde worden?’ Als ze haar hand op die van hem legt, voelt die ijskoud. Verschrikt trekt ze hem terug. ‘Getver, je jaagt me de stuipen op het lijf. Hou daar nou eens mee op, Arjan!’ 
Boos draait ze zich terug op haar andere zij.

***

Ze zou voor hem koken, maar hij was weer te laat. Zo lang als ze hem kende, moest ze op hem wachten. Alleen in het begin niet… Toen niet. Toen wachtte hij op haar. Hij was zo verliefd. Iedere minuut van de dag was hij er, alleen voor haar. Later moest ze zeuren om een afspraak. Eindelijk, daar was hij; Joost, haar hulpverlener. Zo heette dat. Achterlijk woord. Zijn glimlach deed haar haar ergernis onmiddellijk vergeten. Ze hield van hem. Onvoorwaardelijk. Zo was ze. Ze hield van hem. Eenmaal in haar hart gevangen, kwam je er niet zo eenvoudig meer uit. 

‘Dag, vriendje…’ Hij draaide zijn hoofd. Ze kromp ineen toen haar kus op zijn wang landde. 
Hij luisterde niet. Vroeger wel. Toen deed hij er alles aan om haar te begrijpen. Een ander helpen… hij deed niets liever. Alsof hij er een bizar soort bevrediging uit putte. Maar haar praatpaaltje werd een kletskous: ‘Misschien moet je hem vergeven, Cynthia. Het is al zo lang geleden. Je voelt je vast beter als je hem vergeeft. Vergiffenis zal je verleden niet meer kunnen veranderen, maar zal zeker je toekomst bepalen. Wil je daar niet eens over nadenken, Cin?’ Ja, ja, ja, hij zei het voor de honderdste keer. Tegeltjeswijsheid. Het maakte haar misselijk. Ondertussen schrokte hij zijn eten naar binnen. Ze had extra veel saus over zijn biefstuk gedaan. 

‘Wat kan je toch heerlijk koken.’ 
Hij meende het. Dat wist ze wel. Joost loog immers nooit.

De passie was weggeëbd, zijn belangstelling verdwenen. Veel eerder al. Plotseling vond hij dat vreemdgaan tegen zijn principes indruiste. Zijn geweten speelde hem parten. Hoe mooi klonk dat, dacht ze eerst. ‘Lulkoek!’ riep ze later. Ze had natuurlijk nooit met hem moeten vrijen. Dom hoor. Want daarna ging het fout. 

“Het verkrijgen van de zaak is het einde van het vermaak.” 
Dat zei mama vroeger vaak. Nog zo’n tegeltje. Maar toch. Hij zag haar niet meer, keek langs haar heen. Ze gluurde over zijn schouder toen hij reageerde op een piepje van zijn telefoon. Ze zag de foto van een mooie vrouw. Had zij soms hulp nodig? Dan leefde hij op. Hij hielp zo graag. Ze kwam Cynthia bekend voor. Waarvan? Uit de kerk? Het terras? Pieter Baan? Ergens van. Geen idee. Alsof nadenken nog lukte. Woorden, gedachten, gelach, gegil soms… in haar hoofd tuimelde en buitelde alles over elkaar heen. 

‘Waarom is zij belangrijker? Is ze mooier? Zieliger? Allebei? Is enkel hulp verstrekken ook een soort van arrogantie? Zo van: “Ik ben zo geweldig en zelf heb ik absoluut niemand nodig. God houdt van me.” Dat idee? Leg me dat maar eens uit, vriendje van me. Ben jij zo verrekte volmaakt dan? Lijkt me niet echt een christelijke gedachte, toch?’ 

Joost nam afscheid van de vrouw waarmee hij sprak en verbrak de verbinding. Zonder te spreken keek hij Cynthia aan. 
Ze greep zijn armen en drukte ze kruislings tegen haar borst. ‘Ik appte je dat ik die pillen wilde nemen, Joost. Vierentwintig. Twee maal twaalf in een strip. Ik telde ze wel dertig keer. Je reageerde pas na een dag. Ruim een dag!’ Ze schreeuwde. Of dacht ze dat slechts?
Hij reageerde niet, maar maakte zich van haar los. 
‘Ben je gewoon een slappe zak? Probeer je de reddende engel te spelen. Wil je de barmhartige Samaritaan overtreffen, maar was ik een beetje te ingewikkeld? Mieter toch een eind op met je vergiffenis. Wie moet ik vergeven? Mijn vader? Wat hij mij flikte, interesseert me werkelijk niets meer. Maar hij mishandelde mijn moeder. Het liefste mens op aarde.’ 
Ze timmerde met gebalde vuisten op zijn borst. 
‘Of bedoelde je Arjan? Moet ik Arjan vergeven? Valt hem iets te vergeven dan? Arjan hield heel veel van me. Altijd al. Ik lijk ook zo op mijn moeder. Ik had gewoon niet zo boos moeten worden.’ 

‘Dit is de laatste keer dat we elkaar zullen zien,’ zei Joost. ‘Je gedraagt je obsessief. Enkel vrienden blijven werkt duidelijk niet.’ 
‘De laatste keer!’ Ze leek de woorden uit te spugen. Toen snoof ze. Haar ademhaling was duidelijk hoorbaar. ‘Ik wist dat je dit zou gaan zeggen. Maar je bent van mij. Ik ben niet gek, hoor. Ga toch weg, man. Je bent van mij.’ 

Plotseling gaf ze over. Midden in zijn keuken. Biefstuk mengde zich met gal en pepersaus. Joost staarde naar de lege medicijnstrips in haar hand. Zijn vingers klauwden om de tafelrand. ‘Ik zei toch dat je van mij bent.’ 

Ze wachtte tot hij het bewustzijn verloor en pakte de hockeystick uit de paraplubak in de hal.

***

Ze reikt opzij. Haar hand klauwt. Joost? Ze zoekt zijn blik. Ze mist hem zo. Een gapend gat in haar lijf. Het voelt als een amputatie, altijd nog. Hij kijkt naar iemand achter haar. Heel even glijden zijn ogen over haar heen. De ogen waarin zij soms dacht God te zien, zijn koud en leeg. ‘Ben ik echt niet meer te helpen? Reddeloos verloren? Joost?’ Hij knikt. In zijn blik ziet ze niets meer. Liever voelde ze een mes in haar borst. Ze gooit zich weer op haar andere zij. 

‘Om gek van te worden, lief. Nu droomde ik weer over Joost. Fiedeldiedie. Hoepel toch op met dat heilige boontje. Zo kom ik toch nooit aan rustig slapen toe. Trouwens, ook hij luisterde niet naar me. Wat een hufter. Hij was er toch voor me? Dat zei hij toch? Hoe vaak zei hij het! Luistert er niemand? Ooit? Iemand? Ik dacht dat hij om me gaf. Meer nog eigenlijk. Ik dacht dat hij van me hield. Ik hou van hem. Uit het oog, uit het hart. Dat zeggen ze. Maar dat geldt niet voor mij. Ik kon het niet verdragen dat hij er genoeg van had. Gebeurt niet zomaar hoor, dat ik van iemand ga houden. Dat weet jij als de beste. Ik snap best dat je denkt dat ik weer moet worden opgesloten. Het zou te gek worden als we elkaar allemaal maar de hersens in gingen slaan of pillen zouden gaan voeren. Dat kan echt niet. Dat denk jij. Ik niet. Ik vond dat hij het verdiende, net als pa. Waarom zei ik dit niet eerder? Tegen jou. Misschien had je het wél begrepen. Werd jij ook wakker van die lui daarbuiten? Zeg, lief, hou je van me? Jij wel, toch? Waarom droom ik zo veel? Wordt het ooit weer ochtend, lief? Wat zou ik graag een nacht slapen. Eén nacht maar. Zoals vroeger. Niet eens zo heel lang geleden. Jij kunt ook niet slapen, hè? Je ogen zijn open. Waarom praat je niet? Zeg eens wat! Ben je boos op me? Zo hard sloeg ik toch niet? Of wel? 

Maar jij kunt soms net zo zeuren als die stomme psychiater. Echt, die heb ik niet nodig. Hij weet altijd alles beter. Wat een lul. Ik heb jou toch. En Joost. O nee, Joost niet meer. Joost zei dat hij me niet helpen kon. Waarom ging ik van zo’n watje houden? Zal ik zijn hockeystick nog schoon kunnen krijgen? Geeft ook niet. Hij heeft hem nu toch niet meer nodig. Ik misschien straks nog? Hoor jij ze ook? Ze proberen stiekem binnen te komen, denk ik. Zij denken ook dat ik gek ben. Waarom is iedereen altijd maar boos op me. Of ben ik juist boos op iedereen? Wat denk jij? Jij was nooit boos op mij. Of toch wel? Nu? Ben je nu boos? Wil je niet praten? Lief? Schatje? Zullen we proberen te slapen?’ 

***

Hé lief, ben je er? Lief? Nee hè. Nu niet. Of toch? Het is nacht. Nu ben je van je vrouw. Vrijen doen jullie allang niet meer, maar ‘s nachts lig je wel vlak naast haar. Je smartphone, onze levensader, ligt beneden in je woonkamer aan de oplader. Naast die van haar. Zoals jij ook naast haar in bed ligt. Iedere nacht. Zwart, lomp en onbeweeglijk. Zonder emotie. 

Omdat het nou eenmaal zo uitkwam en veranderen zo’n vreselijk gedoe was. Bovendien waren daar de kinderen om rekening mee te houden. En het is niet dat je een hekel aan haar hebt. Dat weet ik best. Het is een superwijf. Dertig kilo zwaarder dan ik, dat wel. Misschien wel vijfendertig. Iets met haar spijsvertering, toch? Of is het de witte wijn? Maar wat een superwijf. 
Voor morgenochtend kwart voor zeven kom ik niet in beeld. Dan vertel je me hoe je me mist, vannacht over me droomde, opgewonden raakte, je even terugtrok in de badkamer en mijn naam kreunde. Of woorden van gelijke strekking. En dat is wat mij betreft oké zo. Ik vind het wel wat liefs hebben. Ik moet er niet aan denken dat wij een stel zouden zijn. Zonder seks stelt het geen ene reet voor, toch? 

Wat ik over mijn vader vertelde, snapte je wel, zei je, maar echt geloven is andere koek. ‘Dat meen je toch niet echt,’ zei je toen ik zei dat ik hem met plezier vermoord had. ‘Met genoegen,’ zei ik. Je lachte maar wat. ‘Arjan en Joost ook. Maar dat deed me pijn.’ 
Toen lachte je nog harder. 
‘Gekke grappenmaker,’ zei je. Gek. Ja gek, dat was het wel. We moesten er maar eens over praten. Als we elkaar zouden zien. Dat zei je. Een goed idee. Dan kan ik je over mijn broertje vertellen. En ook over dat ik soms zo opvliegend ben. Misschien dat het wat op zal luchten. 

Maar steeds als we elkaar ontmoeten, hebben we voor praten geen tijd. Dan is er chemie, dan komt ieder platvloers cliché tot leven. Dan wil ik elke millimeter van je proeven. Je kussen… de Bouquetreeks is er niets bij. Maar heus, niemand die zo zoenen kan als jij. Dan is heel de wereld niet belangrijk meer. Dan wil ik versmelten met jou. Hard en heet. Zacht en romig. Jij en ik. Niets meer te wensen. 

Lief…? Wat staar je? Maak je nou maar geen zorgen. Zij redt zich wel. ‘t Is een superwijf, toch?

Zit hij nu in die stoel? Ze krijgt zijn gezicht niet scherp. Als ze haar ogen tot spleetjes knijpt, ziet ze hem iets beter. Zit hij daar nu naakt? Dat is gênant, zeg. Maar wel eerlijk van hem. Het gaat haar tenslotte om zijn lijf. Waar zouden ze in hemelsnaam over moeten praten? Zo hier naast haar bed. Ze heeft geen idee. 

Hun interesses zijn mijlenver van elkaar verwijderd. Zij leest Sartre of Foucault; hij kijkt een krimi op tv. Als hij wat langer op chat is, doet ze vaak maar of ze niet meer alleen is. Ze heeft dan geen idee wat ze moet zeggen. Ja, dat ze met hem vrijen wil. Want dat wil ze wel. Dat hij alles met haar mag doen. Graag zelfs. Dat zij alles met hem wil doen. Nog veel liever. Zolang hij maar niet praat, denkt ze er stiekem achteraan. Pijnlijke stiltes. Ze haat ze. Nou ja, dat is overdreven. Zo erg is het niet. Ze heeft er een hekel aan. Dat wel. Dan komt er dus altijd maar iemand binnen of zo. Of ze zegt de telefoon gaat. Kan ook. Je moet toch wat. 

‘O, nu zie ik het pas goed. Je hebt je ogen dicht. Ja, wat zeur ik toch ook, het is nacht, hè? Dan ben je er nooit.’ 

Ze draait zich weer om en leunt op haar elleboog.
‘Schatje, zeg eens eerlijk… wist jij ervan? Niet alleen van deze Alfred Jodocus Kwak hier naast ons bed, maar ook van al die anderen? Het is zo gruwelijk makkelijk om aan een minnaar te komen. Mannen geloven alles als het jeukt. Echt waar. Ik noemde ze altijd maar ‘Lief’. Wel zo gemakkelijk. 
Weet je nog dat jij het in het begin niet leuk vond als ik het tegen jou zei? Je vond het te Vlaams. Ik vond het wel prettig. Zo vergis je je nooit. Tegenwoordig hoor je het veel vaker. Jammer. Ik was graag origineel geweest met “Voor mijn Lief” op je steen.’ 
Ze grinnikt. 

Opnieuw pakt ze de hockeystick. Ze draait hem tussen haar vingers. ‘Verziekt. Niet meer mee te spelen.’ 
Hoog in de lucht gaat hij. En weer omlaag. ‘Ik was toch al nooit zo’n teamplayer.’ 
Een hysterisch lachje. Kort, schel. ‘Hoor ik nu nóg een sirene?’ Luisterend houdt ze haar hoofd scheef. 
‘Wat een dwazen! Ze staan warempel echt de deur open te breken nu. Wie zou gebeld hebben? Wat denk jij, schatje? Arjan? Nee, Arjan is dood toch? En Joost? Ja, Joost ook. Zoveel pillen verdraagt geen mens. En dan die klap nog. Of uh… dinges… hoe heet hij ook weer? Laat ik hem maar Lief noemen. Nee, die belt niet. Lief is veel te bang dat zijn spelletjes uitkomen dan. Zal hij me missen als ik weer vastzit? Wat denk jij? Het moet toch Joost geweest zijn. Dan is hij veel sterker dan ik dacht. Ik moest na twee happen al overgeven. Hij niet. Dat ik me nu zo in hem vergist heb. Ik had toch durven zweren dat hij ook van mij hield. In het begin dan. Wat denk jij? Of zal toch die dinges gebeld hebben… hoe heet hij verdomme ook weer? Die psych, die lul die alles zo goed weet. Hem had ik veel harder moeten slaan.’ 

Ze komt overeind en duwt tegen zijn schouder. Haast onhoorbaar zacht gekreun. Vanuit de gang klinkt brekend glas. ‘Of was jij het? Belde jij? Geef nou toch eindelijk eens antwoord!’ 
Ze heft de hockeystick. ‘Of was jij het?’

Hij zal haar het antwoord schuldig blijven. Als geüniformeerde mannen de kamer binnendringen, doorklieft de stick opnieuw zijn schedel. Ze vloekt hartgrondig. 

©ConnyHoogendoorn

***

DUISTERE MANNEN verscheen eerder in TEGENWICHT

Het dankzij de belangeloze inzet van uitgeverij aquaZZ opnieuw uitgegeven eBook is GRATIS bij mij te verkrijgen. Je vrijwillige bijdrage (minimaal 5 euro) wordt overgemaakt naar Zending over Grenzen, een non-profit organisatie met nauwe banden in OEKRAINE. Stuur me een berichtje voor nadere informatie.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *