Met zijn stoere gympen op de voetsteuntjes en zijn handen om papa’s middel maakt hij zich zo groot mogelijk.
‘Boze wolf!’ Boze wolluf!’ schreeuwt hij luidkeels door het bos.
‘Niet doen, Lelle,’ fluistert zijn zusje in het zitje aan het stuur. ‘Niet de boze wolf roepen.’
‘Boze wolf!’ klinkt opnieuw. ‘Hier zijn we! Kom dan, als je durft!”Niet ddoehoen.”Doe maar niet meer,’ zegt papa. ‘Je maakt haar aan het huilen.’
‘Boze wolluf!’. Veel luider nu.
‘Ho, Jelle! Nu is het wel genoeg!’
’s Avonds moesten we om de haverklap voor troost en geruststelling naar boven: ‘Heus, kleine vent, de boze wolf komt hier niet. Papa en mama zijn er toch.’
En natuurlijk mocht de lamp blijven branden.
Zijn kleine zus sliep als een roos.