Waarschuwing: De inhoud van dit op feiten gebaseerd verhaal kan als schokkend worden ervaren.
Uitgerekend op kerstavond!
Hij kan er met zijn pet niet bij. Maar De Wolf, zijn baas, hield voet bij stuk:
‘Het exploot moet betekend. De ontruiming is daags na kerst. Trouwens, waarom doe je zo moeilijk? Je hebt kind noch kraai om voor naar huis te gaan.’
Had hij kunnen weigeren? Misschien wel.
Durfde hij het risico te nemen?
Nee. Voor hém tien anderen. Er zijn juristen genoeg die graag assistent-gerechtsdeurwaarder willen zijn.
Aan de gevel van het huis aan de overkant wappert een Nederlandse vlag. Achter het raam zit een man in uniform. Naast een schreeuwerig knipperende kerstboom staart hij naar zijn telefoon.
Resoluut veegt Herman de natte sneeuw van het dossier dat hij in zijn hand heeft en slaat het open. Zijn exploot betreft de aanzienlijke huurachterstand van Rabia Rahman, een negenendertigjarige psychiater, Afghaanse van geboorte, sinds haar jeugd woonachtig in Nederland. Voorheen werkzaam in het Centraal Militair Hospitaal. Momenteel uitkeringsgerechtigd.
Hij trekt zijn wenkbrauw op. ‘Vooruit met de geit!’
Stijfjes stapt hij over een vuilwitte hoop sneeuw langs de rand van het trottoir.
PLAATS RUST! – Deur open laten a.u.b. staat op een vergeeld papiertje onder de bel. De op een kier staande deur zwaait open en een meisjesachtige vrouw pakt zijn arm.
‘Komt u snel verder, het is erg koud.’
Plechtig noemt Herman zijn naam en net als hij wil meedelen dat hij in zijn functie als deurwaarder een dwangbevel komt betekenen, wordt hij onderbroken door een vlak na hem arriverende man met een grote walrussnor.
‘Zeg, kennen wij elkaar? Ik ben Jan, Libanon ’82, zeg maar Kapitein, dat doen ze allemaal.’
Zijn stevige handdruk doet de tenger gebouwde Herman naar adem happen.
Jan ontdoet zich van een dik gewatteerd militair jack, wendt zich tot de frêle vrouw die Herman verwelkomde en omarmt haar.
‘Rabia, lieve vriendin, Gelukkig Kerstfeest! Wat een uitstekend idee om vanavond bijeen te komen.’
Kapitein duwt beiden voor zich uit.
In de schaars verlichte achterkamer staat een kolossale met bierflesjes overladen tafel, waaraan wel acht, negen stevige kerels zitten. Tegen de muur leunt een man met helblauwe, priemende ogen. Hij heeft de houding van een militair, wijdbeens, vol vertrouwen. Net als de mannen aan tafel draagt hij een camouflagebroek. Zijn legergroene shirt vertoont grote zweetplekken. Aan de wand prijken een aantal helmen en een immense Feyenoordvlag, die schril afsteken bij het kitscherige kerststalletje op het dressoir. Uit grote speakers schalt Bing Crosby.
De geur van verschraald bier, zware shag en wiet beneemt Herman de adem.
Rabia duwt een grote bouvier in de richting van de marinier in de voorkamer.
‘Ga jij eens naar je baas!’ Ze trekt de stoel aan de kop van de tafel achteruit.
‘Ga zitten. Wilt u een biertje?’
Herman weigert, maar ze luistert niet meer. Ze knijpt haar donkere ogen tot spleetjes en kijkt naar een man die zonder een spoor van emotie vertelt dat hij al eens een zak pillen nam en al vaak naar het spoor was gelopen.
‘Ik was uitgezonden naar Bosnië, zag kinderen voor mijn ogen overhoopgeschoten worden. Toen ik zelf vader werd, zag ik ze steeds voor me. Iedere nacht opnieuw. Defensie deed er geen ruk aan. Sterker nog, ze wensten me sterkte!’
Even valt een ongemakkelijke stilte. Tot een van hen roept dat ze al die klerelijers van het Veteraneninstituut moeten opknopen. Ze joelen instemmend.
Herman overwint zijn verbazing en gaat staan. ‘Ik ben hier om …’
‘Hé, jij daar. Weet je hoeveel je moet drinken om alles te vergeten?’ brult een goedgetrainde vent aan de andere kant van de tafel. Zijn toon is vijandig. Met een klap zet hij zijn bierflesje neer.
‘Ik was getrouwd, had een huis, maar na mijn missie in Tsjaad ging het niet meer. Ik sliep geen nacht. Ik denk dat mijn vrouw ze wel honderd keer heeft gebeld. Dan zou er dezelfde dag iemand terugbellen.’
Hij slaat met zijn vuist op tafel. ‘Dat gebeurde dan nooit.’
‘Tim, gedraag je als goed militair, alsjeblieft,’ zegt Rabia kalm. Ze drukt de radio uit en wendt zich tot Herman.
‘Zal ik u eerst eens vertellen wat deze mannen, die stuk voor stuk bereid zijn om voor hun land te sterven, hier uitvoeren?’
Herman is niet gerust op het effect dat zijn bezoek op deze groep mannen zal hebben en besluit te gaan zitten.
‘Moeten we niet op Jaweed wachten?’ vraagt Kapitein.
Rabia legt haar kin in de palm van haar hand en veegt met duim en wijsvinger haar lippen droog.
‘Nee, Jan,’ antwoordt ze zacht. ‘Ik zal straks uitleggen waarom.’
Ze haalt diep adem. ‘Ik ben geboren in Afghanistan. Mijn vader, moeder, mijn broers Hashmat en Jaweed, mijn babyzusje Linah en ik woonden in Pul-i-Khumri.’
Ze wijst naar een wazige foto op de deur van de koelkast.
Herman slaat zijn dossier open en staat op. ‘Uw persoonlijke omstandigheden zijn voor mij niet relevant. Ik ben hier om …’
‘O, zeker wel. Ik denk dat het wel degelijk van belang is om u over mijn achtergrond te vertellen.’
De mannen stemmen luidruchtig in en opnieuw geïntimideerd gaat Herman weer zitten.
‘Op een dag nam mijn vader het besluit zijn gezin met mijn oom en tante mee naar Nederland te sturen. Wij zijn Christenen en werden beschouwd als ongelovigen. De situatie was onveilig.’
Ze pauzeert een ogenblik. De eerder nog zo luidruchtige mannen zijn doodstil.
‘Zelf weigerde hij te vertrekken. Hij was werkzaam als arts en voelde zich verplicht zijn onderdrukte broeders bij te staan. Bovendien zouden zijn diploma’s hier volstrekt waardeloos zijn. Mijn moeder, zij was verpleegkundige, weigerde hem alleen te laten en hield ook kleine Linah bij haar.’
Ze neemt een slok van haar bier en toont haar handpalm als een van de mannen het woord dreigt te nemen.
‘Wacht! Laat me eerst mijn verhaal afmaken.’
‘Ik wilde alleen maar vragen of ik een jonko voor je zal rollen.’
‘Riks, wat moet onze gast wel niet van ons denken?’
De man wuift Rabia’s woorden weg. ‘Wat is het alternatief? Diazepam? Valium?’
Ze haalt haar schouders op.
‘Vanwege de wederopstanding van de Taliban en de activiteiten van de lokale strijdheren werd het steeds lastiger om contact te onderhouden, maar op een dag kregen wij bericht dat mijn vader, moeder en zusje spoorloos waren verdwenen. Mijn familie vreesde dat de ondergrondse bezigheden van mijn vader daaraan ten grondslag lagen. We hoopten dat ze ergens waren ondergedoken. Niet veel later vertrok Hashmat, die al geruime tijd in het Nederlandse leger diende, in het kader van Task Force Uruzgan naar Kamp Holland.’
Haar stem breekt.
‘Mijn broer was een van de eerste …’
Het krassende geluid van haar stoelpoten snerpt door de ruimte als ze bruusk opstaat.
‘Geef me toch maar die joint.’
Met driftige pasjes beent ze de achtertuin in.
Riks grist een wollen vest van de leuning van haar stoel en haast zich achter haar aan.
Herman gaat weer staan.
De zwijgzame man in de voorkamer staat op, loopt naar hem toe en duwt hem terug op zijn stoel. Zijn onberispelijke uniform, zorgvuldig getrimde baard, donkere ogen en de tatoeages in zijn hals geven hem een dominante uitstraling.
‘Mark, Bosnië ’99, Irak ’04, drie keer Afghanistan ’06, ’07 en ’09.’
Hij priemt Herman in zijn borst. ‘Ik was hospik en ons peloton reed op een IED, een geïmproviseerde bom. Ik wist het al toen ik over de radio “Medics naar voren” hoorde schreeuwen.’
Hij zucht diep. ‘Het maakte me misselijk. Want het zijn je vrienden. Ik kende ze allemaal.’
Hij knippert heftig met zijn ogen. ‘De boordschutter stond te kotsen. Het hoofd van de chauffeur was een bloederige massa.’
Secondenlang valt hij stil.
Herman durft nauwelijks adem te halen.
‘Ze wilden eerst dat ik hem liet zitten. De marechaussee moest onderzoek doen, maar ik weigerde. Ik ben op het voertuig geklommen en heb me erin laten zakken. Ik ben bij hem op schoot gaan zitten, heb alles bij elkaar geveegd en heb een touw om zijn borst heen geknoopt. Pas nadat we hem eruit hadden getrokken, zag ik dat het Hashmat was.’
Herman voelt zich misselijk worden. Hij slikt zwaar.
Mark brengt het bierflesje in zijn hand naar zijn lippen en als hij bemerkt dat het leeg is, smijt hij het met een boog in de gootsteen.
Kapitein staat op, pakt een nieuw biertje uit de koelkast, opent het geroutineerd met de achterkant van zijn aansteker en reikt het Mark aan.
‘Rabia wilde zeggen dat haar oudste broer een van de eerste slachtoffers van ISAF was,’ gaat Mark verder. Krachtig duwt hij zijn vuisten tegen zijn slapen. ‘Die ochtend stonden we naast elkaar onze tanden te poetsen. ’s Avonds schraapte ik zijn hersenen van de chauffeursstoel.’
Er gaat een zucht door de ruimte. Herman slikt opnieuw. Zweetdruppels parelen op zijn voorhoofd en neus.
‘Maar ik bof. Ik hield er alleen maar PTSS aan over. Sinds 2013 ben ik aan de schijterij. Kan slechter.’ Het cynisme druipt van zijn woorden af. Hij draait Herman zijn rug toe.
‘Waar blijft die klootzak Jaweed?’ brult hij, terwijl hij naar de bank in de voorkamer loopt. ‘Kan die Afghaan verdomme nooit eens doen wat er van hem verwacht wordt?’
Hij verstopt zijn gezicht in de donkere vacht van zijn hond. Zijn brede schouders schokken.
‘Na de dood van Hashmat gaf Jaweed zijn studie op en nam dienst,’ zegt Kapitein. ‘Rabia stortte zich op haar opleiding geneeskunde. Ze werd een voortreffelijke zielenknijper, de eerste die werkelijk begrijpt wat ons bezighoudt.’
Kapitein zwijgt als Herman zijn zakdoek uit zijn broek haalt en zijn voorhoofd wist.
‘Er zijn weinig plekken waar Defensie zo wordt verheerlijkt én vervloekt als hier op Plaats Rust! We houden van het leven als militair, van de kameraadschap, van de spanning. Tegelijkertijd voeren we allemaal een strijd met defensie, We zijn in de steek gelaten, gewond achtergelaten, zoiets,’ vervolgt hij. ‘Neem nou Mark. In Bosnië maakte hij urenlange ritten over wegen met sluipschutters, nooit wetend wat er zou gebeuren. In Nederland zakte hij jaren later zomaar in elkaar, voor de ogen van gezin.’
Herman schudt zijn hoofd. ‘Vreselijk.’
De veteraan slaat hard tegen zijn voorhoofd. ‘Het zit in je kop!’ zegt hij. ‘Niemand is hier op een normale manier binnengekomen. Grote Peter daar kwam rechtstreeks uit een politiecel, Gekke Tim uit de gevangenis en ikzelf kwam uit een gesloten afdeling van een psychiatrische instelling. Stuk voor stuk zijn we alles kwijt. Defensie kijkt de andere kant op.’
Hij schudt zijn hoofd. ‘Rabia begrijpt ons, oordeelt niet. Hele dagen zit ze te bellen. Met gemeenten, schuldeisers, advocaten, budgetbeheerders. Elke dag maakt ze een eindeloze tocht langs alle instanties, waarmee haar veteranen in de knoop zijn gekomen. Het lukt ons niet eens om onze post zelf open te maken. Laat staan te telefoneren. De meesten komen niet eens door het belmenu heen. Dan zit het stressniveau al tot ver boven het dak.’
Hij glimlacht naar de terugkerende Rabia. ‘Toch, meisje?’
Ze knikt en gaat zwijgend weer zitten. Kalm slaat ze haar benen over elkaar en vouwt haar kleine handen.
‘Ik wist dat er tijdens Jaweeds eerdere missies afschuwelijke incidenten zijn geweest. Gebeurtenissen waarover hij geen woord losliet. Hij was veranderd. Hij dronk en gebruikte,’ zegt ze kalm. ‘Desondanks maakte hij later deel uit van de NAVO-missie Resolute Support en heeft toen geprobeerd uit te vinden wat er met onze ouders en zusje is gebeurd. Alles wijst erop dat ze in Kabul zijn vermoord.’
Bedachtzaam pakt ze een willekeurig flesje van tafel en neemt een slok.
‘Jaweed kwam weer naar huis. Eerlijk gezegd dacht ik dat hij er vrede mee had. Hij werd rustiger, kickte af en was dolgelukkig toen zijn vriendin zwanger bleek te zijn. Maar opnieuw sloeg het noodlot toe.’
Herman buigt zich naar voren. Hij heeft moeite om haar steeds zachter wordende stem te verstaan.
‘Op weg naar het ziekenhuis raakte hun auto in een slip en Jaweed reed in volle vaart tegen een boom. Moeder en kind overleefden de klap niet. Mijn broer werd lange tijd kunstmatig in coma gehouden. Een van mijn collega’s vertelde mij dat er behalve zijn zware verwondingen ongelooflijk veel oude fracturen te zien waren. Bovendien bleek uit onderzoek dat hij abnormaal veel pijnstilling gebruikte.’
Ze zucht. ‘Zijn herstel was een moeizaam proces. Hij draaide door en werd via het Veteranenloket opgenomen in een psychiatrische kliniek. Op vrijwillige basis. Volstrekt zinloos natuurlijk. Keer op keer vertrok hij en leefde dan op een camping in Garderen of zwierf door de duinen. Nadat de politie zijn tent in beslag nam, leefde hij op straat. Uiteindelijk nam ik hem in huis. Hij is tenslotte mijn broer.
Het was een onmogelijke situatie. Hij gebruikte weer en verpatste om de haverklap mijn huisraad. Zelfs herinneringen aan onze familie werden verkocht om te kunnen scoren. Ik zei mijn baan op. Ik was alles wat hij had.’
Ze zucht opnieuw. ‘Steeds meer van zijn vrienden wisten mijn huis te vinden. Langzaam maar zeker werden ze mijn familie.’
Herman krijgt een brok in zijn keel.
De penetrante geur van oververhit frituurvet trekt door de kamer.
‘Shit! De kroketten!’ roept een roodharige reus en haast zich naar de keuken. ‘Die zijn nu naar de klote!’
De mannen lachen en schelden, opgelucht dat de loodzware atmosfeer even doorbroken wordt.
‘Is het niet wat veel?’ Rabia kijkt Herman onderzoekend aan.
‘Mevrouw, ik luister ademloos naar uw verhaal. Gaat u alsjeblieft verder.’
Ze knikt.
‘Op een avond ontsnapte Jaweed aan mijn aandacht en sloop het huis uit. De politie bracht hem terug. Hij was laveloos. Mijn stoere broer huilde onafgebroken, wilde niet naar bed. Hij vertelde dat zijn vriendin hem eigenlijk niet geschikt had gevonden om vader te worden. Ze wilde een abortus. Maar hij zei me dat hij nooit meer een kind zou vermoorden. Daar schrok ik vreselijk van. Hij viel als een blok in slaap en wilde er nadien niets meer over loslaten.
Heel veel later vertelde hij dat hij tijdens zijn missies de dokter werd genoemd, omdat hij een aantal jaren medicijnen had gestudeerd.
In het kamp, waar hij diende, hij hield stellig vol niet meer te weten waar het was, waren veel te veel mensen ondergebracht. Vriend en vijand zat door elkaar. Veel vrouwen raakten zwanger, vrijwillig of ten gevolge van verkrachting. Bij gebrek aan medische hulp begeleidde hij nogal eens een bevalling. Hij zei dat het regelmatig voorkwam dat het kind in bijzijn van de moeder werd vermoord. Die moeder werd dan vaak ergens achteraf in het kamp opgesloten om relletjes te voorkomen. Afschuwelijk!
Op een dag lag een vrouw met gesloten ogen bij te komen van de bevalling. Hij was alleen met haar. Omdat hij bedreigingen had gehoord, smoorde hij het kindje en verklaarde dat het doodgeboren was.’
‘Holy shit!’ mompelt Riks.
Rabia knikt.
‘Nadien deed hij het vaker op die manier.’
De mannen in de kamer staren haar aan. Herman voelt hoe een rilling over zijn rug loopt. Stampvoetend vertrekt Peter naar boven.
‘Jaweed komt niet meer,’ fluistert ze. ‘Mijn broertje nam een overdosis.’
De man tegen de muur laat zich naar beneden zakken. Wijdbeens op de vloer vloekt hij hardgrondig.
Mark schiet overeind en grijpt haar bij de keel.
‘Je liegt, vuil secreet!’ brult hij en tilt de donkerrood aanlopende Rabia hoog boven de grond. Riks en Kapitein springen ertussen. Met een goed gemikte rechtse slaat de man van de muur Mark tegen de grond.
‘Jaweed heeft een brief achtergelaten,’ zegt Rabia, terwijl ze een zak diepvrieserwtjes op Marks snel dikker wordende oog legt.
‘Hij schreef dat het ongeluk zijn schuld was. Hij raakte in paniek toen de vliezen braken. De geur van vruchtwater was de trigger, te veel herinneringen. Het maakte hem gek. Hij sloeg op de vlucht en verloor de macht over het stuur.’
Herman kokhalst. Hij kan zijn ogen niet van Rabia losmaken. Haar hals vertoont een brede rode striem. Er stromen tranen over haar wangen, maar haast emotieloos spreekt ze verder.
‘Ik dacht dat het feestje vanavond was bedoeld om na een periode van rouw een nieuw leven te beginnen. Ik heb me vergist. Het spijt me.’
Roerloos staart ze naar haar gevouwen handen in haar schoot. De mannen drinken zwijgend. Boven klinkt een scherpe uithaal van gehuil, een dichtslaande deur. Kapitein staat op.
‘Peter heeft een paniekaanval.’
Als hij wegloopt om ernaartoe te gaan, komt een formeel geklede man het tuinpad op. Kapitein doet open en wijst hem de woonkamer.
‘Het spijt me dat ik verlaat ben. U bent mevrouw Rahman? Wij hebben een afspraak.’
‘Wie bent u?’ vraag Rabia verbaasd.
‘Ik ben Eduard Saks, Centraal Klachtencoördinatiepuntmedewerker Defensie. U heeft mij toch uitgenodigd om met uw veteranen hier de problematiek te bespreken? Zoals ik eerder zei, ik ben wat later. Ik wilde mij inlezen en was geboeid door de geëngageerde visie van onze minister. Zij benadrukt dat Defensie een uitgebreid zorgsysteem heeft dat internationaal hoog staat aangeschreven. De zorg is laagdrempelig, professioneel en …’
Er wordt schamper gelachen.
‘Er worden veel initiatieven genomen op het gebied van erkenning, waardering en zorg en daaruit blijkt dat het goed gaat met onze veteranen,’ vervolgt de man. ‘Uit recent onderzoek is gebleken dat ze de kwaliteit van hun leven gemiddeld een 7,9 geven.’
‘U heeft uw mening dus allang gevormd,’ stelt Rabia ontgoocheld vast.
‘Het uitgangspunt is dat de postactieve veteraan met een zorgbehoefte …’
‘Op deze shit zitten we niet te wachten,’ onderbreekt Mark hem ruw en wendt zich tot Herman. ‘Maar als hij hier die kloteambtenaar is, wie de fuck ben jij dan?’
Herman staat op. Zijn hart bonst in zijn keel.
‘Ik ben Herman Abbenhuis. Bij executoriaal beslag zal de schuldeiser eerst een titel moeten behalen op de schuldeiser. Dit kan via een gerechtelijke procedure bij de kantonrechter, welke wordt beëindigd met een vonnis. Het exploot wordt uitgebracht door een deurwaarder.’
De mannen staan op, gaan dicht om hem heen staan.
Mark heft grimmig zijn vuist.
‘Op de plaats rust!’ commandeert Rabia luid.
Onwillekeurig stappen ze achteruit.
Herman knikt Rabia toe. De knokkels van zijn handen kleuren wit als hij het dossier in de lucht steekt. ‘Maar dat zal niet gebeuren,’ deelt hij met vaste stem mee.
Even blijft het stil.
‘Zalig kerstfeest,’ mompelt Herman dan. Manmoedig incasseert hij de zware dreunen op zijn schouders.
‘Zijn er nog kroketten?’
Plaats Rust! is op waarheid gebaseerd en wordt gebruikt bij de behandeling van veteranen met PTSS.
Het is het openingsverhaal van de verhalenbundel Kiezels (aquaZZ 2021) en verscheen eerder in Dansende olifanten op het ijs (Godijn 2019)
Mijn hemel, wat een inlevingsvermogen!
Ik ben onder de indruk. Merci.
Dank je wel, Jannus. Wat een fijne reactie.