Gorcumse Literatuurprijs 2025.
Tot mijn vreugde behaalde mijn verhaal ‘Schaduwen’ de 1e prijs.
Ik koos voor ’80 jaar Vrijheid’ als invalshoek.
In ‘Schaduwen’ kijkt een bronzen moederfiguur in het Wilhelminapark terug op tachtig jaar geschiedenis, terwijl de mensen van nu – eerbiedig, onverschillig of onwetend – aan haar voorbijgaan. Ze draagt alles wat werd uitgesproken en verzwegen, als een zwijgende getuige van wat nooit vergeten mag worden.
Hieronder mijn verhaal. Je reactie onder aan de pagina stel ik zeer op prijs.

SCHADUWEN
Sommigen komen hier speciaal voor ons. Anderen lopen achteloos langs, hun blik op de Merwede gericht. Mijn kind en ik staan hier al zo lang dat ze nauwelijks nog weten hoe het er hier uitzag voordat ze ons deze plek gaven. Ons ontgaat niets. Elke trilling van een hand. Elke blik vol schuld of hoop. Elk woord dat in stilte tussen lippen wegglijdt.
Vanochtend viel onze schaduw over een oude man. Hij knielde neer, zijn schouders gebogen onder de tijd. Zijn lippen bewogen, maar geen enkel woord ontsnapte hem. Hij komt hier al sinds zijn haar nog donker was en zijn rug recht. In al die jaren veranderde hij, maar zijn gelaatsuitdrukking bleef hetzelfde. Een blik van schuld, diep en ouder dan ikzelf.
‘Mijn vader,’ zei hij, ‘was een held. Hij heeft gevochten voor onze vrijheid.’
Die twee zinnen hingen als een zware last boven ons, alsof we gevaar liepen te breken onder het gewicht van wat die woorden betekenden. We kennen de waarheid. We weten wat er gebeurt als de nacht valt en de stenen zacht beginnen te fluisteren. Vandaag bleef hij langer dan normaal.
‘Ik ben moe,’ zei hij zacht. Hij keek omhoog, recht in mijn zielloze ogen. Alsof hij wachtte op een oordeel. Maar wij zijn geen rechters. Geen aanklager of advocaat. Wij zijn dragers van verhalen, getuigen van wat onuitgesproken blijft.
Hij vertrok pas toen een passerende groep pubers bij ons bleef staan. Een opgeschoten knul sprong op mijn sokkel en zette zijn muts op het hoofd van mijn bronzen kind, de rand als een schaduw over zijn ogen. De groep barstte in lachen uit, op één meisje na.
‘Stommeling!’ zei ze scherp. ‘Beetje respect, man!’
De jongen haalde zijn schouders op. ‘Ach, het is maar een standbeeld. Die merkt er toch niks van.’
‘Het gaat om wat erachter zit, om het waarom.’
Het was alsof ze namens mij sprak.
‘Het is niet zomaar een stom beeld van een paar meter hoog, snap je dat dan niet? Heb je nooit gehoord wat hier vroeger gebeurd is?’
De groep viel stil. Ik kon niets zeggen, niets doen. Maar haar woorden wogen zwaarder dan zijn flauwe grappen. Zij begreep het. Zij zag wat ik vertegenwoordigde.
De jongen rolde met zijn ogen. ‘Ach, dat gezeik over die stomme oorlog altijd.’
Hij greep zijn muts, sprong van de sokkel en liep nijdig door. Het meisje bleef staan, alsof ze iets wilde zeggen.
Een jonge vrouw vertraagde haar pas.
‘Mijn grootvader was hier. Niet als soldaat. Hij zat in het verzet hoorden we veel later pas van anderen. Zelf had hij er nooit over gesproken.’
Al pratend liepen ze samen verder en verdwenen in de verte. Hun stemmen vervaagden, maar wat gezegd was bleef hangen.
Nieuwe woorden rusten op mijn schouders. Ze van ons afschudden kan ik niet.
Later vandaag was er plots een jonge man. Zijn blik gleed langs de groene aders van mos die zich aan onze bronzen benen vastklampen. Zijn ogen leken onze door regen en tijd verweerde gezichten te strelen. Eerst dat van mijn zoon, daarna het mijne. Verdriet en angst trokken droeve lijnen om mijn mond.
‘Jij was net zo oud als ik nu,’ fluisterde hij. Met zijn vingertoppen volgde hij de letters op de sokkel. Het contact verbond hem met de aanrakingen van al diegenen voor hem. ‘Loopt onze vrijheid gevaar?’
Hij volgde mijn blik.
‘Ligt het antwoord daar?’
Zijn stem klonk zacht, maar zijn voeten schoven onrustig over de klinkers. Ik wilde hem antwoorden. Met mijn hand op de schouder van mijn kind wilde ik hem uitleggen dat vrijheid betekent dat je niet bang hoeft te zijn de waarheid te spreken. Dat vrijheid betekent dat je mag zijn zoals je bent, dat je jezelf mag laten zien zonder verstrikt te raken in schaamte of de wanen van de tijd. Maar mijn hart is van steen. Zwijgend keek ik voor me uit.
Aan onze voeten ligt een krans, vers nog. De bloemen dragen een vreemd soort verdriet met zich mee, zag ik toen die ernstige, stemmig geklede man ze bij me bracht. Alsof ze weten hoe vluchtig schoonheid is.
‘Stantvastich is ghebleven myn hert in teghenspoet,’ las hij voor, terwijl hij ze aan onze voeten vleide. De warmte in zijn stem verraste me. Begreep hij onze pijn?
De kleuren van de krans vervagen in de schemering en wanneer de laatste schaduwen zich rond ons verzamelen, horen we opnieuw een stem. Een meisje komt snel dichterbij, haar ogen zoeken naar een plek om zich te verstoppen. Ik vermoed dat ze achter ons wil wegduiken als ze de krans tegen mijn sokkel ziet staan. Ze fronst en komt nieuwsgierig dichterbij. Te dichtbij. Ik kan haar niet meer zien.
Dan mengt haar oma’s schaduw zich met de mijne. Ze zucht, ook zij kent onze geschiedenis.
‘Tachtig jaar geleden werden er hier mensen weggehaald … voor altijd.’
Ze tilt het meisje op. ‘Deze bloemen zijn voor hen. Voor wie nooit …’
De laatste woorden van oma komen nog maar zwak, blijven haast onverstaanbaar in de lucht hangen. Naar wat zij vertelt, kan ik slechts gissen. Ze zijn alweer te ver weg, opgelost in de duisternis.
Hoor de fluisteringen van degenen die voorbijgingen, van hen die hier kwamen en behalve hun bloemen ook hun tranen, hun schuld, hun leugens en hun liefde bij ons achterlieten. Onze schaduw strekt zich uit over het park. Langs de sokkel, over de klinkers en het gras, tot aan het water.
Mijn hand is tot een vuist gesloten, maar een bedreiging ben ik niet. We staan hier maar, mijn zoon en ik. Berustend in ons lot lijken we voor altijd op hem te wachten, mijn man, zijn vader. Stil en onverzettelijk, als een zwijgende getuigenis van wat geweest is en wat nooit vergeten mag worden. Ook niet als de nacht zijn eigen schaduwen over ons werpt.
Weet dat de verhalen die wij bewaren niet slechts de onze zijn. Ze kwamen van hen die komen en gaan, van hen die het weten, van hen die doen alsof. Wij zijn hier, stille wachters over alles wat zich hier afspeelde, van alles wat ooit gezegd werd of verzwegen, maar vooral van alles wat nooit had mogen gebeuren.
We dragen alle woorden. Dat is onze bestemming. In brons gegoten om het verleden niet te vergeten. Zolang er mensen zijn die omzien, staan wij hier op onze post.

“De keuze van het monument in het Wilhelminapark in Gorinchem is goed gevonden. De bronzen moeder als centrale figuur laat toe om rake observaties te maken van hoe mensen al dan niet ‘omzien’ naar het verleden. Het is knap hoe zo’n gevarieerde selectie van karakters in zo weinig woorden getypeerd wordt. Zolang er mensen zijn die omzien…”
— Jury Gorcumse Literatuurprijs 2025