VOOR ALLE FENNE’S VAN DEZE WERELD
Ze hoeft niet naar de deur te kijken om te weten wat er gebeurt. Mieke duikt achter haar weg. Haar nagels drukken in Corines vel. Ze ruikt haar angst.
‘Mag ik even?’
De vrouw tegenover haar laat haar hand los. Ze knikt begrijpend.
‘Ga maar even naar het toilet, lieverd. Red je het alleen?’ Voorzichtig vouwt ze haar vingers open. ‘Toe maar, Mieke. Je kunt het wel.’
Ze glimlacht en bevochtig het puntje van haar zakdoek. Sinds ik een klein zusje heb, draag ik eigenlijk altijd een zakdoek bij me, denkt ze als ze wat opgedroogde ragout uit haar mondhoeken dept.
Mieke slaat haar amandelvormige ogen neer.
‘Te laat,’ fluistert ze en onmiddellijk verandert Corine van gedachten.
‘Vindt u het erg om even te wachten? Ik loop even met mijn zusje mee naar het toilet. Neemt u anders vast een kop koffie en een broodje. Ik heb me laten vertellen dat ze heerlijk zijn.’
Zonder antwoord af te wachten, slaat ze haar arm om haar zus. ‘Kom, schat. We gaan samen.’
Ze parkeert Mieke op het invalidentoilet. Haar zusje heeft al zo lang als ze zich kan herinneren incontinentieproblemen. Vooral als ze gespannen is, houdt ze geen druppel vast. En deze keer kon het matje de hoeveelheid vocht niet aan. Anderen denken vaak dat het door haar Down komt, maar zij weet beter. Er is eenvoudigweg te veel beschadigd.
Ze draait de kraan wijd open. Met haar pols controleert ze de temperatuur.
‘Stap maar uit je broek, prinsesje.’ Ze knikt naar de grote weekendtas in de hoek. ‘We hebben een droge bij ons. Het geeft niets.’
Mieke zucht diep en onzeker stroopt ze haar broek omlaag.
Met een snelle beweging trekt Corine de armbeugel naar beneden. ‘Hou je hier maar aan vast.’
Als ze zich voorover buigt om haar met een washandje wat op te frissen, zoekt haar neus het kleine kuiltje op de grens van Miekes kaak en hals. Ze blaast zacht. Mieke giechelt.
Plotseling voelt Corine haar tranen prikken. ‘We gaan eens flink boos doen, Astrid en ik. Ook tegen degene die net binnenkwam. En we laten je nooit in de steek, weet je dat? Nooit.’
‘Astrid?’ Verrast kijkt Mieke naar haar op.
Ja. Astrid komt straks ook. Dat heeft ze me beloofd.’
Mieke straalt.
‘Haal nog maar zo’n lekker kroketje,’ zegt Corine als ze de zaal weer binnengaan. ‘Vandaag mag het. Wel goed blazen, hoor.’ Ze knipoogt en Mieke huppelt naar het buffet.
Als ze zich omdraait, ziet ze haar grote zus grijnzend naar haar kijken. Onwillekeurig schiet ze in de lach. Astrids haar is knaloranje en vertoont centimeters brede uitgroei. Het steekt alle kanten op. Ze draagt een grove kabeltrui, vormeloos maar warm, een aftandse motorbroek en stevige schoenen.
Corine vliegt in haar breed gespreide armen. ‘Je bent er!’
‘Dat had ik je toch beloofd. Wat zie je er goed uit.’ Ze omhelzen elkaar stevig.
‘As…’ Corine doet een stapje achteruit en grinnikt nu ook. ‘As, je ziet er uit als een kerel.’
‘Vin’je? Mooi. Ik dacht: laat ik dit bekrompen zooitje maar wat om over te kletsen geven. Maar die rat begraven ging me net te ver. Heeft er nog iemand naar me gevraagd? Mama vast niet, zeker?’
Corine kijkt opzij. Als een vogeltje zit hun moeder in haar rolstoel. Haar vingers plukken nerveus aan de geruite deken op haar schoot. De vrijwilligster van het verpleeghuis knikt Corine bemoedigend toe en glimlacht. Ze lacht terug.
‘Mama is er niet meer zo bij. Ze zit en kijkt. Ze steekt haar hand uit als ze denkt dat dat van haar verwacht wordt. Ze gaat staan als er handen onder haar oksels worden gestoken. En…’
‘… poept en piest op commando. Gewoon hetzelfde als altijd, dus?’
Haar hart stroomt over. Lieve zus, haar humor heeft haar gered, denkt ze. Maar wat miste ze haar toen ze vertrok. Zomaar op een dag. Astrid moest nog zestien worden. Ineens was ze er niet meer. Pa tierde. Mama zweeg. Zoals altijd. Mieke en Corine kropen nog dichter bij elkaar.
‘Lieve schat, naar je gevraagd? Dat heeft toch niemand ooit gedurfd. Maar geloof me als ik zeg dat ze straks heel veel te kletsen zullen hebben.’
‘Het spijt me, zus. Ik liet jullie in de steek…’
‘Jij? Dat dacht ik niet. Er zijn maar twee mensen die me werkelijk in de steek lieten. Jij vluchtte om te overleven. Dat begreep ik best. Ik huilde me gek, maar snappen deed ik het.’
Astrid kijkt naar haar schoenen.
‘Had je die stampers toen maar gehad, hè?’ zegt Corine.
Ze haalt haar schouders op. Corinne knijpt even in haar hand. Astrid vindt aangeraakt worden nog net zo moeilijk, denkt ze.
‘Zijn ze er allemaal?’
‘Op eentje na, maar die komt vast wel.’ Corine grimast.
‘Hoe heb je dat toch voor elkaar gekregen, meid?’
‘Je antwoord komt er net aan.’
Ze steekt uitnodigend haar hand uit naar een lange, magere man die naar hen toe komt lopen. Een wit boordje verraadt zijn professie. ‘Mag ik je aan mijn zus Astrid voorstellen?’
‘Heel graag.’
Ze schudden elkaar de hand. Om zijn mond speelt een geamuseerde glimlach. Fijntjes. ‘Jullie lijken werkelijk in niets op elkaar.’
Astrid reageert niet. Strak kijkt ze hem aan en veegt haar hand af aan haar broek. Corine bijt op haar lip.
‘Ú bent het antwoord op mijn vraag, meneer?’
‘Ach, noem me alsjeblieft Lennart. Mag ik jou ook tutoyeren?’
Ze schokschoudert. Kort. Afgemeten. ‘Later misschien.’
‘Ik heb geen idee of ik het antwoord ben. Ik heb de vraag niet gehoord.’
‘Ik vertelde net dat ze door jouw inspanningen allemaal hier zijn,’ zegt Corine en wendt zich tot Astrid. ‘Ik heb Lennart op het hart gedrukt dat ik het verleden wil laten rusten. Hier in het dorp ligt mijn toekomst, maar dan zonder geklets. Als die mannen zich op de begrafenis van pa durven te vertonen, geeft het de indruk dat het allemaal geruchten en verzinsels zijn.’
Astrid is verbijsterd. Ze opent haar mond, maar buiten het gezichtsveld van de pastor geeft Corine haar een knipoog. Als altijd begrijpen ze elkaar zonder te spreken. Astrids spieren ontspannen zichtbaar.
‘Ik ben erg blij dat ik je behulpzaam kon zijn, Corine.’
‘Behulpzaam is wel erg zacht uitgedrukt.’
Ze vervolgt haar uitleg. ‘Ik besloot Lennart alles te vertellen. Hij was diep geschokt. Hij is nog niet zo lang hier, maar kende veel mensen over wie ik sprak. Ook pa kende hij vrij goed. Het hoofd van de school, de notaris, de burgemeester… Maak het lijstje maar af.’
‘Edelman, bedelman, dokter, pastoor…’ murmelt Lennart.
Even kijkt ze hem aan. ‘Een kliek, ja. Wat dat betreft zijn de tijden niet veranderd. Je had veel moeite om mijn verhaal te geloven.’
Lennart haast zich om het te ontkennen, maar ze onderbreekt hem. ‘Natuurlijk geloofde je me eerst niet. Het was té veel, té vreselijk. Jouw schaapjes bleken wolven.’
Hij aarzelt, maar knikt dan en kijkt weg.
‘Maar gelukkig kwam het besef dat ik wel degelijk de waarheid sprak. En toen pa was overleden, ben ik opnieuw naar Lennart toe gegaan. Het moest maar eens over zijn. Ik vroeg hem ervoor te zorgen dat de daders hier aanwezig zouden zijn. Geloof me, geen eenvoudige opgave. Hij bewoog hemel en…’
‘Nee, nee. Het was niet eenvoudig om ze te overtuigen, maar ik deed het met liefde. Jij moet verder. Dit moest simpelweg…’
Hij valt stil en kijkt over haar schouder naar de deur. ‘Ach, wat fijn. Ik had er een hard hoofd in, maar ook de monseigneur heeft aan mijn verzoek gehoor gegeven.’ Hij mompelt iets wat op een verontschuldiging lijkt en beent naar de deur.
Astrid kijkt haar zus met grote ogen aan. ‘Wat heb je gedáán, Corine?’
Ze trekt haar naar zich toe. ‘Kijk eens naast de deur. Zie je die blonde gorilla?’
‘Ja, direct toen ik binnenkwam al. Wie is dat?’
‘Kijk eens naar de deur achter me.’
Astrid ziet zijn spreekwoordelijke tweelingbroer.
‘Nog zo een? Wie zijn dat, zus?’
‘Die meneer daar naast de pilaar is ook van belang.’
Astrids blik volgt opnieuw haar knikkende hoofd. Een wat morsige man van middelbare leeftijd kijkt haar aan en knikt kort.
‘Wie zijn…?’
‘Wacht maar af. Je zult…’
‘Astrid!’ Mieke vliegt haar zus om de hals. ‘Mijn zus, mijn allerliefste zus! Je bent er. Je bent er!’ Even deinst ze terug. ‘Je haar is oranje. Vet!’
Mieke beukt als een tank door Astrids verdediging. Er wordt omgekeken. En gefluisterd. Zo gedraag je je toch niet als je vader net begraven is, lijken ze te denken. Stelletje hypocrieten, denkt Corine. Dat eeuwige geklets.
‘Prinsesje!’ roept Astrid.
De zussen knijpen elkaar zowat fijn. Corine smelt. Maar haar ziel verhardt zich weer als ze haar moeder naar hen ziet kijken. Ze wendt haar blik af en ziet Lennart terugkomen.
Voordat de pastor en zijn monseigneur hen bereikt hebben, loopt ze naar de kleine katheder achter in de zaal. Onderweg zoekt ze beurtelings de blik van de twee mannen bij de deuren. Haar hand maakt een afgemeten draaiende beweging. Ze knikken allebei. Ze hebben haar teken gezien: de deuren gaan op slot. Dan kijkt ze naar de man bij de pilaar. Traag beweegt hij bevestigend zijn hoofd en steekt heimelijk zijn duim op.
Om zijn werking te controleren blaast Corine in de microfoon, en bereikt daarmee dat een aantal aanwezigen zich naar haar omdraaien. Ze glimlacht fijntjes, terwijl ze wacht tot iedereen in de gaten heeft dat ze iets zeggen wil.
Een haastige slok koffie, een snelle hap van een te hete kroket, maar dan staan ze allemaal voor haar. Ze neemt de tijd en laat haar blik over hen heen glijden. De vrijwilligster van het verpleeghuis duwt haar moeders rolstoel naar voren. Corine weigert naar haar te kijken.
Er wordt bemoedigend geknikt. Kilte grijpt om haar hart. Haar nagels drukken in haar handpalmen. Ze is misselijk van spanning. De Vries vangt haar blik. Onbeweeglijk staat hij daar. Haast onzichtbaar knikt hij opnieuw naar haar. Hij geeft haar kracht. Zoals hij dat telkens deed in de afgelopen maanden. De Vries weet alles. Politieman, biechtvader en psycholoog. Verenigd in een bijzonder mens, denkt ze. Lennart inschakelen was zijn idee… Ze knikt terug.
‘Geachte aanwezigen. Ik wil u hartelijk danken voor uw komst. Mijn zussen en ik…’
Ze pauzeert en wenkt Astrid en Mieke dichterbij. ‘Kom even bij me.’
Terwijl ze wacht, overziet ze de zaal.
Als haar zussen naast haar staan, glimlacht ze opnieuw. Het is slechts schijn.
‘Geachte aanwezigen. Mijn zussen en ik zijn blij met uw komst. Tot slot van deze ochtend wil ik u graag meenemen naar onze kindertijd.’
Haar bewuste pauze maakt de mensen om haar heen onrustig. Er wordt gefluisterd. Hier en daar gekucht. Alleen De Vries kijkt haar recht in de ogen.
‘Hoe goed herinner ik me de avonden. Mieke was bang voor het donker. De rat die we vandaag begraven hebben, vond dat ze er maar aan moest wennen. Het duister paste hem.’
Rondom haar houden mensen hun adem in. Ze zucht.
‘Natuurlijk hoorde ik haar huilen. Ik wilde naar haar toe, maar dat was me ten strengste verboden. Ik weet nog dat ik het vaak wél deed.’ Verder spreken, valt haar moeilijk.
‘Iedere avond bad ik dat ze snel in slaap zou vallen.’
Haar stem schiet omhoog. Mieke kijkt naar haar op. Astrid grijpt haar hand. Haar haat wint het van de schaamte. Rustig spreekt ze verder.
‘Maar als het eindelijk stil was, verdween mijn onbehagen niet. Ik luisterde. Stopte er een auto? Ging de bel?’
Ze pauzeert weer even, neemt een slokje water uit het glas voor haar.
‘Die auto stopte. Steeds weer. En de bel ging. Geroezemoes beneden in de gang. Geschuifel op de trap. En ik? Ik smeekte, huilde en bad dat ze mijn deur voorbij zouden gaan. Maar als dat gebeurde, verdrong intens schuldgevoel mijn opluchting. Want waar waren die smeerlappen als ze mij met rust lieten? Bij Astrid? Of…’ Ze sluit haar ogen. ‘Of zoveel erger nog… bij Mieke?’
Opnieuw blijft ze stil. Ze kijkt rond.
‘Jullie wisten het. Jullie wisten het. Allemaal. Jullie kletsten erover. Allemaal. Stuk voor stuk.’
Haar hart bonst. Ze kijkt ze aan. Eén voor één. ‘Ik wijs straks de daders aan. De aangiften liggen op het politiebureau. Maar er is nog iets anders wat ik weten wil.’
Haar rustpauze is opnieuw een bewuste. ‘Déden jullie wat? Dachten jullie ooit aan wat het betekende voor die kleine meisjes van de Kerklaan?’
Haar vinger priemt. ‘U, meneer IJzinga? Mevrouw Van Vuuren? En jij, Hans de Wit? En Anneke? Jij ook niet? Jullie woonden náást ons. Hebben jullie nooit iets gezien? Gehoord?
Ze snuift hard.
‘Bedachten jullie ooit dat ik kapot ging als ik mezelf verweet blij te zijn dat zo’n schoft de voorkeur aan een van mijn zusjes gaf? Hebben jullie je ooit afgevraagd wat wíj voelden als die beesten hun gang gingen? Of had je het er alleen stiekem met je vrienden over. Vunzige roddels achter je hand?’
Haar stem verheft zich. Het geschuifel neemt toe.
‘Hebben jullie ooit een vinger uitgestoken? Ook maar één keer de wijkagent gebeld?’
Het schuldbesef in hun ogen brengt haar kalmte terug. Het gevoel van minachting maakt haar rustig. Een erfenisje uit haar jeugd?
‘Maar goed, jullie komen ermee weg. Op wegkijken staat geen straf. Hier op aarde tenminste niet…’
De jonge pastor loopt naar haar toe. ‘Corine…?’
Afwerend strekt ze haar armen: ‘Ga weg, Lennart. Jouw taak zit erop.’
Ontredderd kijkt hij haar aan. Ze lijkt een onbekende voor hem te zijn geworden.
‘Vandaag begroeven we de grootste rat. Een vader…’ Ze spuugt het uit. ‘Hij kwam ermee weg.’
Mieke klemt haar kleine, volle lijfje om haar been. ‘Corine, ik moet plassen.’
Ze merkt het nauwelijks. Voor het eerst in haar leven dringen de behoeften van haar zusje niet tot haar door.
‘En daar moet ik mee leven. Maar jullie ook. Verantwoord je maar, op een dag. Succes ermee!’ De zaal is muisstil.
‘Godzijdank,’ vervolgt ze. Haar stem is zoveel zachter nu. ‘Godzijdank was daar onze nieuwe pastor. Hij wilde het met de mantel der liefde bedekken. Hoe katholiek kan je zijn?’ Een korte lach. ‘Hoe behulpzaam was hij.’
Niet-begrijpend kijkt Lennart haar aan. Een kort moment voelt ze zich schuldig.
Ze keert zich naar haar zussen. ‘Kom eens hier, dicht bij mij.’
Astrid pakt Mieke rond haar middel. ‘Kom, schat.’ Ze stappen op de kleine verhoging.
Corine neemt hun handen in de hare en stuurt hun verstrengelde vingers beschuldigend de zaal in. ‘Maar Barbertje zal hangen. De deuren zitten op slot. Flinke jongen die weet te ontsnappen. Zien jullie mijn krachtpatsers?’ Ze kijkt naar de mannen bij de deur. ‘En die meneer daar? ‘Ze wijst naar De Vries. ‘Jullie zagen hem ook? Geen idee wie hij was? Hij stond daar maar en wachtte af. Zijn werk begint nu pas.’
Ze kijkt de zaal rond. Monseigneur schuifelt naar de deur.
‘Blijf staan, stuk stront!’
Hij krimpt in elkaar.
‘Dat kruis op je borst zal je vandaag geen bescherming bieden. Dacht je nu werkelijk dat je er zo makkelijk mee weg zou komen?’
Lennarts mond valt open. Verbijsterd. Ze ziet het in zijn ogen. ‘Weet je wel wie hij is?’ Hij stamelt. ‘Je wilt toch niet beweren dat ook hij…’
‘O ja, en of ik dat wil beweren. Hij lustte er wel pap van. Zijn perverse voorkeur ging uit naar meisjesmondjes. Míjn meisjesmondje. Zo diep als maar kon. Zonder een spoor van mededogen. Voor hij kwam, streelde hij mijn haar. De smeerlap.’
Er gaat een schok door de zaal. Ze kokhalst bij de herinnering. Ze slikt. En slikt nog een keer. Uiteindelijk herpakt ze zich. Hoofdschuddend draait ze zich om.
‘Inspecteur De Vries?
Hij knikt en de blonde reus opent de deur. Monden vallen open als een tiental geüniformeerde politiemensen het zaaltje betreedt. De Vries knikt opnieuw en wenkt zijn mannen dichterbij.
‘Dat is één,’ zegt hij. Twee agenten maken zich los van de groep. De oude man steekt zijn polsen naar voren. Hij laat zich afvoeren, pathetisch, als een lam naar de slacht. Van zijn grandeur rest niets meer.
Corines vinger wijst. ‘Hij! Janssen, onze goedmoedige dorpsslager. Altijd grapjes. Lief voor kinderen. Nooit vergat hij het plakje worst. Maar wat een vleeshouwer was het. Hij nam zijn tijd. Liet zich eerst bij mijn vader vollopen. Dan kwamen ze naar boven en passeerden mijn deur. Zijn voorkeur ging uit naar Astrid. Ze was de oudste. Het risico van onherstelbare schade was bij haar iets kleiner. Een beetje bloed was hij wel gewend. Daar werd hij niet zenuwachtig van. Pa stond erbij en keek ernaar.’
Haar stem breekt. Astrids duim streelt haar hand. Keer op keer. Ze lijkt het zelf niet te merken.
‘We wisten allemaal dat er een dag later biefstuk op tafel stond. Of dat er beenham op onze boterhammen zat. Heeft iemand zich ooit afgevraagd waarom Astrid vegetariër werd?’ Ze kijkt de zaal rond. Haar blik valt op haar moeder. Ze zit voorover in haar stoel. In elkaar gedoken, klein en schriel.
‘Jij, mam? Ooit?’
Corine’s woorden lijken aan haar voorbij te gaan. Zoals altijd alles aan haar voorbij ging? Had ze het werkelijk niet gezien? Het lijkt onmogelijk. Corinne’s eeuwige buikpijn? Astrid die steeds stiller werd? De lakens moeten toch besmeurd zijn geweest? Ze zette ze simpelweg in de week.
Twee agenten lopen naar Janssen toe. Verlamd blijft hij staan als de ene zijn handen achter zijn rug brengt en de ander de handboeien dicht laat klikken. Hoe stil kan het zijn in een zaal vol mensen? Ze staart hem na als hij wordt weggeleid.
Ze kijkt weer naar De Vries. Hij knikt haar toe. Dan zoekt haar blik die van een iel ventje achter in de zaal.
‘Paul de Winter!’ Haar woorden klinken als pistoolschoten. Hij krimpt in elkaar.
‘Jou haat ik het meest. Een meisje als Mieke? Vuile schoft! Durf je überhaupt nog in de spiegel te kijken?’
Zijn gezette vrouw trekt lijkwit weg en draait zich naar hem om. Even staart ze hem aan. En knikt.
Met haar elleboog haalt ze uit. ‘Smeerlap!’
Agenten snellen toe.
‘Goor stuk onderkruipsel. Ik sla je dood.’
Twee man grijpen haar maaiende armen. Ze houden haar in bedwang als twee collega’s hem wegleiden.
Miekes snikken gaan door merg en been.
Plotseling lijkt alle kracht uit haar lichaam weg te vloeien. Haar hoofd lijkt op knappen te staan. Haar knieën voelen als rubber. Het moet eindelijk over zijn.
Ze wijst. ‘Die, die en die. En daarachter: die en die. De andere lafbekken mogen gaan. Doe de deuren maar weer open. Ik ben het beu.’
Ze stapt van de verhoging. ‘Kom meiden, ons wacht de toekomst. Wij drie redden het samen wel.’
Ook zij stappen omlaag. Haar armen klemmen om haar zusje. Ze kijkt naar haar op; grote, bruine poelen. Vol vertrouwen.
‘Ik lust nog wel zo’n kroketje.’
Hun prinsesje lacht alweer.
Conny Hoogendoorn